Die niederländische Version der Wenker-Sätze
-
In de winter vliegen de droge bladeren door de lucht.
-
Het houdt straks op te sneeuwen, dan wordt het weer weer beter.
-
Doe kolen op de kachel, dat de melk gauw begint te koken.
-
Degoede oude man is met het paard door het ijs gebroken en in het koude water
gevallen.
-
Hij is vier of zes weken geleden gestorven.
-
Het vuur was te sterk, de koeken zijn van onder helemaal zwart verbrand.
-
Hij eet de eieren steeds zonder zout en peper.
-
Mijn voeten doen pijn, ik geloof ik heb ze doorgelopen.
-
Ik ben bij die mevrouw geweest en heb het haar gezegd en ze zei, ze wou het
ook haar dochter zeggen.
-
Ik wil het ook niet meer terug doen.
-
Ik sla je straks de kooklepel om de oren, jij aap!
-
12. Waar ga je heen? Zullen we met je mee gaan?
-
Er zijn slechte tijden.
-
Mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de ganzen bijten je dood!
-
Jij hebt vandaag het meeste geleerd en bent braaf gewest, je mag vroeger
naar huis gaan dan de anderen.
-
Jij bent nog niet groot genoeg om een fles wijn leeg
te drinken, je moet eerst nog een beetje groeien en groter worden.
-
Ga, wees lief en zeg tegen jouw zuster, ze zou de kleren voor jullie moeder
klaar naaien en met de borstel schoon maken.
-
Had je hem gekend, dan was het anders afgelopen en het zou beter met hem
staan.
-
Wie heeft mijn mand met vlees gestolen?
-
Hij dee(d) zo, als of ze hem voor het dorsen hadden besteld, maar ze hebben
het zelf gedaan.
-
Aan wie heeft hij dat nieuwe verhaal verteld?
-
Je moet hard schreeuwen, anders verstaat hij ons niet.
-
We zijn moe en hebben dorst.
-
Toen we gisteravond terug quamen, toen lagen de anderen al op bed en waren
vast aan het slapen.
-
De sneeuw is deze nacht bij ons blijven liggen, mar vanmorgen is die gesmolten.
-
Achter ons huis staan drie appelboompjes met rode appeltjes.
-
Kunnen jullie niet nog een ogenblikje op ons wachten, dan gaan we met jullie
mee.
-
Jullie moeten niet zo kinderachtig doen.
-
Onze bergen zijn niet al te hoog, die van jullie zijn veel hoger.
-
Hoeveel pond worst en hoeveel brood willen jullie hebben?
-
Ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder spreken.
-
Hebben jullie geen stukje witte zeep voor mij op mijn tafel gevonden?
-
Zijn broer wil voor zich twee mooie nieuwe huizen in jullie tuin bouwen.
-
Dat woord kwam hem van harte.
-
Dat was goed zo van hem.
-
Wat zitten daar voor vogeltjes boven op het muurtje?
-
De boeren hadden vijf ossen en negen koeien en twaalf schaapjes voor het
dorp gebracht, die wilden ze verkopen.
-
De mensen zijn vandaag allemaal buiten op het veld en maaien.
-
Ga maar, die bruine hond doet je niets.
-
Ik ben met die mensen daar achter over de wei(de) en het koren gereden.
Autorin: Luise PONTEN-ACHENBACH, Marburg 10/85
HTML: Dr. W. NÄSER, 8.12.2001